In dit nieuwsbericht attenderen wij u op twee interessante uitspraken over de WNT die van belang zijn bij non-activiteit en ontslag van een topfunctionaris.

Non-activiteit en ontslagvergoeding WNT

Een werkgever die valt onder de reikwijdte van de WNT mag met een topfunctionaris geen ontslagvergoeding overeenkomen die meer dan € 75.000,- bruto bedraagt. Indien de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van zijn dienstverband (met behoud van loon) geen taken meer vervult, dient de bezoldiging over deze periode te worden aangemerkt als ontslagvergoeding (art. 2.10 lid 3 WNT). De bezoldiging over die periode dient in dat geval van de beëindigingsvergoeding te worden afgetrokken. Deze bepaling is een zg. antimisbruikbepaling en beoogt omzeiling van de WNT en de maximaal toegestane ontslagvergoeding te voorkomen. Wat wordt precies bedoeld met neerleggen van taken voorafgaande aan de beëindiging van het dienstverband?

Beleidsregels WNT

In de Beleidsregels WNT, die elk jaar opnieuw door de Minister van BZK worden vastgesteld, wordt over de toepassing van de WNT een nadere uitleg gegeven. Over non-activiteit staat in deze beleidsregels dat doorbetalen van de bezoldiging tijdens non-activiteit voorafgaand aan de beëindiging niet meetelt als ontslagvergoeding, indien:

  • de non-activiteit eenzijdig door de werkgever is opgelegd;
  • de topfunctionaris uitdrukkelijk en aantoonbaar niet met de non-activiteit heeft ingestemd, enerzijds doordat de topfunctionaris daartegen heeft geprotesteerd en anderzijds doordat de topfunctionaris zich bereid heeft verklaard tot en beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van zijn of haar arbeid, en;
  • de periode van non-activiteit niet langer duurt dan noodzakelijk voor partijen om afspraken te maken en besluiten te nemen over de beëindiging, dan wel voortzetting van het dienstverband, waarbij een periode van drie maanden (die eenmaal gemotiveerd met drie maanden kan worden verlengd) in het algemeen als voldoende wordt beschouwd voor partijen om uit een impasse te komen.

Uitspraak kantonrechter Groningen

In de zaak die aan de Groningse kantonrechter was voorgelegd, hadden de werkgever en de topfunctionaris een beëindigingsovereenkomst gesloten. De werkgever zette de topfunctionaris acht weken voor het (afgesproken) einde van zijn dienstverband op non-actief. De kantonrechter oordeelde dat de op non-actiefstelling niet onder de werking van art. 2.10 lid 3 WNT viel. Het salaris over deze periode hoefde daarom niet in mindering te komen op de overeengekomen maximale WNT-ontslagvergoeding. Volgens de kantonrechter hadden partijen bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst niet voor ogen gehad of voorzien dat de topfunctionaris zijn werkzaamheden uiteindelijk niet tot aan het einde van het dienstverband zou voortzetten. Partijen hebben dus niet getracht de wet te omzeilen, aldus de kantonrechter.

Toetsend aan de beleidsregels was het door de topfunctionaris (mondeling) protesteren tegen de op non-actiefstelling volgens de kantonrechter voldoende. De topfunctionaris behoefde geen juridische stappen te ondernemen, nu partijen het eens waren dat de topfunctionaris feitelijk geen andere keus had dan zich bij de op non-actiefstelling neer te leggen omdat het dienstverband na de op non-actiefstelling nog maar acht weken zou doorlopen en een kort geding procedure “als mosterd na de maaltijd” zou komen.

Noot: het ging hier om een procedure op grond van art. 96 Rv. Werkgever en topfunctionaris waren beide van oordeel dat de periode van op non-actiefstelling niet van invloed was op de hoogte van de beëindigingsvergoeding. De accountant dacht daar echter anders over, waardoor werkgever en de topfunctionaris ervoor hebben gekozen hun vraag gezamenlijk aan de kantonrechter voor te leggen.

Bron: rechtbank Noord-Nederland 19 december 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:5259

WNT, transitievergoeding en billijke vergoeding

Hof Den Bosch oordeelde onlangs over een geschil tussen een topfunctionaris, bestuurder van een stichting die voor Midden-Brabantse gemeenten weekend-, avond- en nachtzorg voor patiënten van deelnemende huisartsen organiseert, en de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht verweet de bestuurder het vertrouwen in de voorzitter te hebben opgezegd en stelde de bestuurder per direct vrij (en communiceerde hierover) en diende in weerwil van het advies van de ondernemingsraad een ontbindingsverzoek in. De kantonrechter wees het verzoek af: niet de bestuurder maar de Raad van Toezicht had feitelijk het vertrouwen opgezegd terwijl het verzoek op een onjuiste grondslag was gestoeld.

Met het aantreden van een nieuwe voorzitter van de Raad van Toezicht bleek het conflict tussen bestuurder en Raad van Toezicht nog niet opgelost. De bestuurder vroeg vervolgens zelf ontbinding bij de kantonrechter. Deze ontbond de arbeidsovereenkomst en kende daarbij alleen een billijke vergoeding toe van € 140.000,- wegens ernstig verwijtbaar handelen van de Raad van Toezicht. De transitievergoeding werd afgewezen. Volgens de kantonrechter is het niet te verenigen met het doel en de strekking van de WNT om naast de billijke vergoeding ook een transitievergoeding toe te kennen.

De zaak belandt bij het Hof. Ook het Hof komt tot de conclusie dat de stichting ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en kent een billijke vergoeding toe van € 170.000,-. Bij het bepalen van dat bedrag houdt het Hof expliciet rekening met de WNT. Het Hof oordeelt dat de rechter weliswaar niet gebonden is aan de maximering in de WNT, maar dat laat onverlet om het doel en de strekking van deze wet als relevante factor mee te nemen. Het Hof wijst erop dat de WNT de salarissen en ontslagvergoedingen die werkgevers en topfunctionarissen kunnen overeenkomen maximeert, omdat het om publiek geld gaat. Het Hof overweegt dat de te betalen billijke vergoeding dus ook met publiek geld wordt gefinancierd.

Over de door de kantonrechter afgewezen transitievergoeding oordeelt het Hof met verwijzing naar de WNT dat de transitievergoeding, evenals de billijke vergoeding, een recht is dat voortvloeit uit een wettelijk voorschrift dat buiten de reikwijdte van de WNT valt en dat het doel en de strekking van de WNT dus geen beletsel zijn om naast de billijke vergoeding de transitievergoeding toe te kennen. Beide vergoedingen moeten als maatschappelijk aanvaardbaar worden beschouwd, aldus het Hof. Het Hof bepaalt dan ook dat de topfunctionaris op beide vergoedingen recht heeft. De hoogte van de transitievergoeding, die buiten het bereik van de WNT valt en in dit geval meer is dan het WNT-maximum van € 75.000,-, wordt niet door de WNT genormeerd. Het Hof merkt hierover tot slot nog op dat de werking van een dwingendrechtelijke bepaling zoals het recht op een transitievergoeding en een billijke vergoeding niet kan worden weggecontracteerd.

Bron: Gerechtshof Den Bosch 27 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5304

Commentaar

Dat een topfunctionaris recht heeft op de transitievergoeding en de billijke vergoeding is niet zo verrassend. De WNT bepaalt expliciet dat ontslaguitkeringen, die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift, niet worden genormeerd.

Weest u erop bedacht dat de normering van de ontslagvergoeding wel geldt voor de situatie waarin werkgever en topfunctionaris onderling afspraken maken over een ontslagvergoeding in een beëindigingsovereenkomst. In dat geval bestaat er geen wettelijk recht op een transitievergoeding (en billijke vergoeding) en is het toegestane maximum voor een ontslagvergoeding € 75.000,- bruto.

Dat de WNT een factor is waarmee rekening wordt gehouden bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding is eerder geoordeeld door de kantonrechter Utrecht in de zaak van zorginstelling Warande die we eerder bespraken (zie ons nieuwsbericht van 29 januari 2018 over het dempende effect van de WNT). Net als in die zaak wordt in de uitspraak van het Hof Den Bosch niet duidelijk hoe zwaar de rechter de WNT meeweegt bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding.

De WNT en de daarop gebaseerde regelgeving is complexe wetgeving. Laat u zich dus altijd adviseren als u voornemens bent met een topfunctionaris afspraken te maken in het kader van diens benoeming, wijziging van functie, non-activiteit en ontslag.