Van een arbeidsovereenkomst is sprake als voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7:610 BW (arbeid, loon en gezag). De relatie tussen een Equity Partner en Deloitte kwalificeert niet als een arbeidsovereenkomst. Het Hof oordeelt dat de Equity Partner zich daarvan – gelet op zijn maatschappelijke positie als fiscalist – bewust had moeten zijn.

Per 1 juni 2014 eindigt de arbeidsovereenkomst tussen een fiscalist en Deloitte met wederzijds goedvinden en wordt de fiscalist Equity Partner bij Deloitte. Hij sluit daartoe met zijn persoonlijke vennootschap (hierna: de “Holding”) een ‘Aansluitingsovereenkomst’ met Deloitte en gaat deelnemen in de maatschap van Deloitte. De Holding leent de Equity Partner tegen een vergoeding aan Deloitte uit.

Kantonrechter: geen arbeidsovereenkomst

Nadat Deloitte de Aansluitingsovereenkomst per 1 januari 2021 opzegt, stelt de Equity Partner zich plots op het standpunt dat hij nog werknemer is. De kantonrechter gaat daar niet in mee en oordeelt dat hij al vanaf zijn toetreding als Equity Partner niet meer op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was.

Hof: geen arbeidsovereenkomst

Vervolgens buigt het Hof zich over de vraag of de relatie tussen partijen vanaf 1 juni 2014 kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Het staat niet ter discussie dat de Equity Partner arbeid heeft verricht en daar persoonlijk toe verplicht was. De overige wettelijke criteria voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst zijn loon en gezag.

Geen sprake van loon

De vergoeding verloopt via de persoonlijke Holding. De hoogte daarvan houdt o.a. verband met de winst van Deloitte. Daarmee draagt de Equity Partner ondernemersrisico: in een financieel minder jaar van Deloitte is de vergoeding lager. Er wordt over de vergoeding geen loonbelasting of sociale premie afgedragen, maar wel vennootschaps- en omzetbelasting. Het Hof oordeelt dan ook dat van loon geen sprake is.

Geen gezagsverhouding

Naar het oordeel van het Hof is er ook geen sprake van een gezagsverhouding, omdat de positie van de Equity Partner in aanzienlijke mate afwijkt van die van een werknemer in een vergelijkbare positie in dienst van Deloitte (Director). Zo vinden beoordelingen van de omzetresultaten en het gedrag van de Equity Partner plaats met zijn ‘gelijken’ (de andere Equity Partners), kan hij opdrachten aannemen of weigeren, heeft hij aanspraak op winstuitkering en stemrecht bij de AvA en neemt hij deel aan de jaarlijkse partnermeeting. Dat de werkzaamheden technisch inhoudelijk niet veel verschillen van die van een Director – die wel een arbeidsovereenkomst heeft met Deloitte – en de Equity Partner binnen bepaalde kaders van Deloitte moet handelen, maakt nog niet dat er sprake is van een gezagsverhouding.

Maatschappelijke positie

Ten overvloede merkt het Hof nog op dat de Equity Partner zich – gelet op zijn maatschappelijke positie als belastingspecialist – ervan bewust moet zijn geweest dat er géén sprake (meer) was van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht en ook wat de consequenties daarvan waren voor zijn positie (bij Deloitte).

Bedoeling van partijen dus nog wel van belang

Uit het Hoge Raad arrest X/Gemeente Amsterdam volgt dat, anders dan uit eerdere rechtspraak werd afgeleid, de bedoeling van partijen geen rol speelt bij de vraag of een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. De uitspraak van het Hof Den Haag bevestigt echter dat de partijbedoeling nog wel degelijk een rol kan spelen. Met name indien de werkende/opdrachtnemer op basis van zijn maatschappelijke positie wist (of had moeten weten) welke rechten en plichten partijen over en weer beoogden aan te gaan.

Gerechtshof Den Haag 29 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:449.