De Hoge Raad geeft in een tweetal recente uitspraken meer duidelijkheid over de Xella-norm (gehoudenheid werkgevers om slapende dienstverbanden te beëindigen). Ten eerste over de temporele werking van de Xella-norm en ten tweede over de strekking van de compensatieregeling. In deze blog gaan wij in op de Xella-norm en leggen wij uit wat de verduidelijkingen van de Hoge Raad inhouden voor de praktijk.

Xella-norm

Langdurig zieke werknemers van wie de wachttijd is verstreken, en voor wie herstel (binnen 26 weken) of herplaatsing niet te verwachten valt, hebben een slapend dienstverband. Sinds de Xella-uitspraak van de Hoge Raad in 2019 hebben werknemers op grond van het goed werkgeverschap recht op beëindiging van hun slapend dienstverband als zij daar om verzoeken (‘Xella-voorstel’). De werknemer heeft dan bij beëindiging ook recht op uitbetaling van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, de zogenoemde ‘Xella-vergoeding’. Met de Wet compensatieregeling transitievergoeding (‘ compensatieregeling’) kan de werkgever de betaalde transitievergoeding terugkrijgen.

Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen beëindigen.

 

Hoge Raad geeft duidelijkheid

In de afgelopen jaren is er verschillend geoordeeld over de temporele werking van de Xella-norm. De Hoge Raad maakt nu duidelijk dat de Xella-norm terugwerkende kracht heeft tot 20 juli 2018, het moment waarop de wettelijke aanspraak op de compensatie van de Xella-vergoeding voldoende zeker werd door de publicatie van de compensatieregeling in het Staatsblad. Dit betekent dat werkgevers die vanaf 20 juli 2018 een Xella-voorstel hebben gekregen, verplicht waren/zijn om mee te werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder betaling van een Xella-vergoeding.

 

Strekking van de compensatieregeling

Daarnaast geeft de Hoge Raad duidelijkheid over de strekking van de compensatieregeling met betrekking tot de verschillende ‘soorten’ slapers:

–          slapers: werknemers van wie de wachttijd is verstreken op of na 1 juli 2015;

–          diepslapers: werknemers van wie de wachttijd is verstreken én voor wie de ontslaggrond (de b-grond) is voldragen voor 1 juli 2015; en

–          semi-diepslapers: werknemers van wie de wachttijd is verstreken voor 1 juli 2015, maar voor wie de ontslaggrond is voldragen na 1 juli 2015.

De compensatieregeling zelf heeft terugwerkende kracht tot 1 juli 2015, het moment van invoering van de Wet Werk en Zekerheid. Iedere werkgever die na 1 juli 2015 overgaat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wegens het verstrijken van de wachttijd, kan aanspraak maken op de compensatie van de vergoeding. Daarbij is volgens de Hoge Raad niet van belang of de bevoegdheid tot beëindiging van het dienstverband door het verstrijken van de wachttijd voor, op of na 1 juli 2015 is ontstaan. Het moment van het ‘ontslag’ telt en dat moet na 1 juli 2015 zijn. Dit betekent dat diepslapers en semi-diepslapers ook onder de werking van de compensatieregeling vallen.

 

Wat betekent dit voor de praktijk?

Goed nieuws voor werkgevers: eindelijk is er meer duidelijkheid over welke werknemers recht hebben op de Xella-vergoeding. De Hoge Raad bepaalt dat slapers, diepslapers en semi-diepslapers waarvan het ontslag plaatsvond of -vindt na 1 juli 2015 recht hebben op deze vergoeding. In dat geval kan de werkgever aanspraak maken op de compensatieregeling. Daarbij heeft de Xella-norm terugwerkende kracht tot 20 juli 2018, waardoor Xella-voorstellen vanaf die datum door de werkgever positief moeten worden beantwoord onder betaling van de Xella-vergoeding.

Heeft u nog vragen over de Xella-vergoeding en de compensatieregeling of heeft u te maken met slapende dienstverbanden? Neem dan contact met ons op, wij helpen u graag verder.

Bron
HR 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1575 en HR 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1576